Hoe kinderen zichzelf zien is belangrijk voor hun welbevinden. (Hoog)begaafde kinderen kunnen zich door verschillende factoren soms anders voelen, bijvoorbeeld door hun snelle cognitieve ontwikkeling en doordat zij deel uitmaken van een minderheidsgroep. Om meer te weten te komen over hoe (hoog)begaafde leerlingen naar zichzelf kijken, hebben we binnen de POINT-werkplaats onderzoek gedaan naar het zelfbeeld van (hoog)begaafde kinderen.

Door Kim Smeets, Elise Samsen, Janet van Horssen-Sollie, Linda van Elderen en Anouke Bakx | Dit artikel verscheen in Gifted@248 ZOMER 2021

Zelfbeeld

De opvattingen en overtuigingen die iemand over zichzelf heeft noemen we het zelfbeeld. Alle aspecten die iemand gebruikt om zichzelf te omschrijven en te onderscheiden, bijvoorbeeld eigenschappen, uiterlijke kenmerken, vaardigheden of een lievelingssport, horen hierbij (López-Justicia et al., 2005). De ontwikkeling van het zelfbeeld begint al vroeg. Door de kindertijd heen wordt het zelfbeeld van kinderen steeds uitgebreider en realistischer (Diehl et al., 2011). De ontwikkeling van het zelfbeeld is belangrijk, omdat het bijdraagt aan een gevoel van continuïteit oftewel het gevoel dat je dezelfde persoon blijft. Daarnaast geeft het de mogelijkheid om jezelf van anderen te onderscheiden en geeft het betekenis aan levenservaringen (Diehl et al., 2011).

Als kinderen ongeveer acht jaar zijn, beseffen ze steeds meer dat ook anderen een mening over hen hebben (Diehl et al., 2011). Dit kunnen vrienden of klasgenoten zijn, maar bijvoorbeeld ook ouders en leerkrachten. Deze bewustwording heeft invloed op hoe kinderen zichzelf zien. De invloed van de sociale omgeving op het zelfbeeld wordt rond deze leeftijd (nog) groter.

Invloed van de omgeving
Sophia is acht jaar en gek op lezen. Ze vraagt haar ouders regelmatig of ze weer naar de bieb mag om nieuwe boeken uit te zoeken. Op school mag Sophia als ze gaan lezen altijd een boek uit de boekenkast van groep 8 pakken van de juf.
De lokale krant vraagt voor een artikel aan Sophia of ze zichzelf kan omschrijven. Ze omschrijft zichzelf als iemand die altijd vriendelijk en vaak blij is. Haar lievelingssport is voetbal, dat doet ze met haar vrienden. Verder zegt ze dat ze graag leest en dat ze dat ook heel goed kan.
Alle dingen die Sophia opnoemt, hebben een positieve lading. Sophia lijkt een positief zelfbeeld te hebben, met name op het gebied van lezen. Ze heeft haar zelfbeeld gevormd op basis van haar ervaringen, ideeën en de invloed van mensen in haar omgeving. Zo heeft haar juf waarschijnlijk bijgedragen aan haar positieve gevoel over lezen, omdat ze van haar juf boeken uit de kast van groep 8 mag pakken. (Gebaseerd op Bakx, 2020)

Minderheidsgroep
Afhankelijk van welke definitie wordt gebruikt, is ongeveer 2,5 tot 10 procent van de kinderen op de basisschool (hoog)begaafd (Pfeiffer et al., 2018). De meeste kinderen zijn dus niet (hoog)begaafd. Dit betekent dat (hoog)begaafde kinderen tot een minderheidsgroep behoren. Het deel uitmaken van een minderheidsgroep heeft invloed op hoe kinderen worden gezien, beoordeeld en benaderd door anderen (Aboud et al., 2012). Soms worden (hoog)begaafde kinderen zich, door vergelijking met anderen, al rond hun zesde bewust van hun hoge capaciteiten (Cross et al., 2003). Zo hebben ze gemerkt dat zij bijvoorbeeld al kunnen lezen, terwijl hun leeftijdsgenoten dat nog niet kunnen. Ook worden (hoog)begaafde kinderen zich bewust van de gevolgen hiervan. Ze hebben bijvoorbeeld het gevoel dat leerkrachten hogere verwachtingen hebben, voelen druk om het juiste antwoord te geven in de klas of ervaren dat andere kinderen onaardig tegen ze doen (Cross et al., 2003).

(Hoog)begaafdheid is vaak niet meteen te zien of af te lezen aan een kind. Toch kunnen andere kinderen merken dat een kind (hoog)begaafd is. Dit kan bijvoorbeeld doordat hij af en toe naar een plusklas gaat, andere begeleiding of ander werk krijgt, moeilijke vragen stelt of moeilijke woorden en zinnen gebruikt.

Misconcepties
Kinderen die deel uitmaken van een minderheidsgroep kunnen te maken krijgen met vooroordelen en misconcepties, zo ook (hoog)begaafde kinderen. Misconcepties waar (hoog)begaafde kinderen mee te maken kunnen hebben, zijn bijvoorbeeld dat zij sociaal of emotioneel achterlopen in vergelijking met andere kinderen. Hoewel deze en andere misconcepties door wetenschappelijk onderzoek ontkracht zijn, blijven deze misconcepties vaak nog bestaan (Matheis et al., 2017). Vooroordelen en misconcepties van anderen kunnen de ontwikkeling van het zelfbeeld van een kind beïnvloeden (Raabe & Beelmann, 2011).

Sommige (hoog)begaafde kinderen zijn zich op jonge leeftijd al bewust van de vooroordelen en de misconcepties die er over hen zijn. Dit kan leiden tot een stereotype threat (Raabe & Beelmann, 2011). Bij een stereotype threat zijn (hoog)begaafde kinderen bang om gezien te worden volgens de vooroordelen en stereotyperingen. Dit heeft invloed op hun zelfbeeld en kan ertoe bijdragen dat ze zich anders dan anderen voelen. Daarnaast kunnen ze zich ook daadwerkelijk gaan aanpassen aan de grotere groep om erbij te horen.

Veranderend zelfbeeld
Dylan is acht jaar en zit in groep 5. Zijn juf en meester merken dat Dylan erg leergierig is en toe is aan meer uitdaging. Na gesprekken met zijn ouders wordt besloten dat Dylan twee keer per week naar een externe plusklas gaat. Dylan is erg blij met dit nieuws; hij verheugt zich op de nieuwe opdrachten. Na een paar weken merken de juf en meester dat Dylan meer teruggetrokken is. Ook maakt hij zijn werk niet meer zo goed als eerst.
In een gesprek geeft Dylan aan dat hij de plusklas toch niet zo leuk vindt. Hij wil veel liever gewoon in de klas blijven. Hij geeft aan dat zijn vrienden stom tegen hem doen omdat hij naar de plusklas gaat. Daarnaast voelt hij zich dom omdat sommige opdrachten hem in de plusklas niet lukken, terwijl het de andere kinderen wel lukt.
Bij Dylan zie je dat hij aan zichzelf gaat twijfelen doordat zijn omgeving is veranderd. Hij krijgt nieuwe reacties van zijn vrienden en hij merkt dat hij niet meer ‘zo slim’ is als eerst. Als reactie past hij zijn gedrag aan om zich minder anders te voelen dan de anderen en meer bij de groep te horen.

Onderzoek: wie ben ik?
Hoe kinderen naar zichzelf kijken is van belang voor hun welbevinden. We weten nu dat verschillende factoren het zelfbeeld van (hoog)begaafde kinderen kunnen beïnvloeden. Bijvoorbeeld deel uitmaken van een minderheidsgroep, het bewustzijn van de hoge capaciteiten en de stereotype threat. Vanuit de onderwijsonderzoekswerkplaats POINT (zie kader) waren we daarom benieuwd hoe (hoog)begaafde kinderen zichzelf zien. Om dit te onderzoeken hebben we (hoog)begaafde kinderen en andere kinderen gevraagd om een wie-ben-ik-spin in te vullen. De wie-ben-ik-spin is een woordspin of conceptmap waarbij kinderen open antwoorden kunnen geven op de vraag ‘Wie ben ik?’ In dit artikel zoomen we in op de bevindingen van de (hoog)begaafde kinderen.
Een (ingevuld) voorbeeld van de spin staat in figuur 1. Kinderen kregen bij de uitleg over de spin een aantal vragen die hen op weg hielpen: Wat vind ik leuk om te doen? Hoe ben ik? Wat zijn mijn eigenschappen? en Wat kan ik goed en wat kan ik minder goed?
In totaal hebben 133 (hoog)begaafde kinderen de spin ingevuld. Ze waren tussen de vijf en dertien jaar en konden allemaal zelf schrijven. Alle kinderen zijn door hun leerkrachten geïdentificeerd als (vermoedelijk) (hoog)begaafd. Daarnaast nam iedereen deel aan een plusklas. Elk kind heeft van zijn ouders toestemming gekregen om mee te doen aan het onderzoek.

Figuur 1: Een ingevulde wie-ben-ik-spin (overgenomen uit: Bakx, A. (2019). Begaafde leerling zoekt leerkracht. Oratie. Nijmegen: Radboud Universiteit.)

POINT
POINT (Passend Onderwijs voor Ieder Nieuw Talent) is een werkplaats voor onderwijsonderzoek met betrekking tot (hoog)begaafdheid en talentontwikkeling. Hier willen we de onderwijspraktijk en het wetenschappelijke onderzoek met elkaar verbinden. Met POINT willen we het onderwijs voor (hoog)begaafde kinderen verbeteren. In de vorige uitgave van gifted@248 stond een uitgebreid artikel over POINT. Meer over POINT kun je ook vinden op www.point013.nl.

Hoe zien (hoog)begaafde kinderen zichzelf?
De kinderen konden de wie-ben-ik-spin goed invullen. (Hoog)begaafde kinderen hebben over het algemeen vaak een snellere taalontwikkeling, waardoor zij op jongere leeftijd meer mogelijkheden hebben om zichzelf te beschrijven (Gross, 1999). Dit komt ook naar voren uit de antwoorden van de jongste kinderen van vijf jaar. Gemiddeld schreven kinderen acht tot negen dingen op om zichzelf te beschrijven. Deze beschrijvingen waren te verdelen in verschillende categorieën:

[*] Eigenschappen
Bij de meeste kinderen bevatten de zelfbeschrijvingen veel eigenschappen. Binnen deze categorie noemden kinderen met name beschrijvingen gerelateerd aan intelligentie (52 procent) zoals ‘slim’, ‘snel denken’ en ‘hoogbegaafd’. Dit zagen we ook terug bij de jongste (hoog)begaafde kinderen. Intelligentie lijkt daarom voor veel (hoog)begaafde kinderen een belangrijk onderdeel van hun zelfbeeld. Dit komt mogelijk doordat zij vaak goed presteren op school en doordat anderen in hun omgeving hun hoge capaciteiten vaak bevestigen (Villatte et al., 2014; Worrell et al., 2019).

[*] School en schoolse vaardigheden
Meer dan de helft van de kinderen (53 procent) beschreef zichzelf ook in termen van school en schoolse vaardigheden. De zelfbeeldbeschrijvingen binnen deze categorie waren in te delen in positieve en negatieve gevoelens over school. Er werden vaker positief gerelateerde schoolzaken genoemd (39 procent) zoals ‘Ik ben goed in rekenen’ dan negatief gerelateerde schoolzaken (16 procent) zoals ‘Spelling is saai’. Dat veel (hoog)begaafde kinderen aan school denken wanneer zij zichzelf beschrijven, sluit aan bij de hiervoor genoemde redenering dat deze kinderen over het algemeen hoge capaciteiten hebben en daarin ook bevestigd worden door anderen, maar mogelijk komt het ook doordat ze de wie-ben-ik-spin invulden toen ze op school zaten.

[*] Familie en sociale contacten
Aangezien (hoog)begaafde kinderen tot een minderheidsgroep behoren en er vaak misconcepties over hen bestaan, was de verwachting dat deze kinderen misschien ook vaker iets over familie en sociale contacten zouden opschrijven. Zo’n 14 procent van de kinderen gaf een beschrijving die onder deze categorie valt, zoals ‘Ik heb veel vrienden.

Conclusie
(Hoog)begaafdheid kan invloed hebben op het zelfbeeld van kinderen, bijvoorbeeld door hun hoge capaciteiten en de bevestiging van anderen hierin. Uit het POINT-onderzoek blijkt dat (hoog)begaafde kinderen zichzelf goed kunnen beschrijven. Intelligentie en schoolgerelateerde zaken maken een belangrijk deel uit van hoe (hoog)begaafde kinderen zichzelf zien. Voor leerkrachten, ouders en ook voor (hoog)begaafde kinderen zelf is het belangrijk om zich ervan bewust te zijn dat (hoog)begaafdheid invloed heeft op hoe (hoog)begaafde kinderen zichzelf zien.
De wie-ben-ik-spin is een goed hulpmiddel om inzicht te krijgen in hoe kinderen zichzelf zien. De spin kan ook in andere contexten en voor andere kinderen worden ingezet. Zo kan een leerkracht de spin aan het begin van het schooljaar inzetten om een eerste indruk van zijn leerlingen te krijgen. Ook later in het schooljaar is dit een leuke manier om de klas beter te leren kennen. Verder kan de spin worden ingezet als tool tijdens een kindgesprek. Kinderen kunnen bijvoorbeeld vertellen over hun ingevulde spin en daar samen met de leerkracht over in gesprek gaan. Het is een mooi hulpmiddel om in te gaan op waar een kind bijvoorbeeld trots op is, wat hij misschien nog lastig vindt of waar hij in veranderd is.

Meer weten?
In dit artikel hebben we ons gefocust op het zelfbeeld van (hoog)begaafde kinderen. Het onderzoek waar dit artikel op is gebaseerd, maakt ook een vergelijking met de ingevulde wie-ben-ik-spinnen van andere kinderen. Het hele onderzoek vind je binnenkort op https://www.point013.nl/publicaties/. Een factsheet over dit onderzoek vind je binnenkort op https://www.point013.nl/praktijkartikelen-rapportages/.

Meer weten over het tijdschrift Gifted@248 | Het tijdschrift over hoogbegaafde kinderen

Auteurs
Kim Smeets is junior onderzoeker bij stichting BOOM (Bijzonder Onderwijs Oisterwijk en Moergestel) en onderwijsonderzoekswerkplaats POINT. In deze rol is zij betrokken bij diverse onderzoeken binnen de werkplaats. Daarnaast is zij coördinator van de werkplaats in Eindhoven, POINT040.
Elise Samsen schreef haar masterscriptie binnen de onderzoekswerkplaats POINT. Sinds vorig schooljaar is Elise als junior onderzoeker werkzaam bij POINT en Stichting BOOM. Hier is zij betrokken bij diverse onderzoeken binnen de onderwijscontext. Ook is Elise coördinator van de werkplaats in Tilburg, POINT013.
Janet van Horssen-Sollie doet aan de Radboud Universiteit promotieonderzoek naar zelfconcept- en identiteitsontwikkeling van hoogbegaafden gedurende de levensloop. Daarnaast is ze als onderzoeker verbonden aan de onderzoekswerkplaats POINT040, is ze een van de initiatiefnemers van het Onderzoekerscollectief Hoogbegaafdheid (OCHB) en is ze docent begaafdheid aan de masteropleiding Educational Needs bij Fontys OSO.
Linda van Elderen is leerkracht bij de Stichting Opmaatgroep. Ze behaalde haar Master Special Educational Needs en Master of Education. Linda heeft ruime ervaring in het (voltijds) hoogbegaafheidsonderwijs als leerkracht en coördinator. Ook is zij sinds de oprichting verbonden aan de POINT-werkplaats.
Anouke Bakx is lector Goed leraarschap, goed leiderschap bij Fontys HKE en bijzonder hoogleraar Begaafdheid aan de Radboud Universiteit. Zij richt zich op docentprofessionalisering passend onderwijs voor (hoog)begaafde leerlingen. Anouke is initiatiefnemer van de POINT-werkplaatsen en medeoprichter van het Wetenschappelijk Expertisecentrum RATIO.

Referenties

Aboud, F.E., Tredoux, C., Tropp, L.R., Brown, C.S., Niens, U., & Noor, N.M. (2012). ‘Interventions to reduce prejudice and enhance inclusion and respect for ethnic differences in early childhood: A systematic review.’ Developmental Review, 32(4), 307–336. https://doi.org/10.1016/j.dr.2012.05.001

Bakx, A. (2019). Begaafde leerling zoekt leerkracht. Oratie. Nijmegen: Radboud Universiteit.

Bakx, A. (2020). ‘Aandacht voor het zelfbeeld: hoe zien kinderen zichzelf?’ JSW, special hoogbegaafdheid, 32-34.

Cross, T.L., Stewart, R.A., & Coleman, L.J. (2003). ‘Phenomenology and its implications for gifted

studies research: Investigating the lebenswelt of academically gifted students attending an elementary magnet school.’ Journal for the Education of the Gifted, 26(3), 201-220.

https://doi.org/10.1177/016235320302600304

Diehl, M., Youngblade, L., Hay, E., & Chui, H. (2011). ‘The development of selfrepresentations across the life span.’ In: K.L. Fingerman, C.A. Berg, J. Smith, & T.C. Antonucci (red.), Handbook of life-span development (pp. 611-646). Springer Publishing.

Gross, M.U. (1999). ‘Small poppies: Highly gifted children in the early years.’ Roeper Review, 21(3), 207-214.

López-Justicia, M.D., Martínez, M.C.P., & Medina, A.C. (2005). ‘Self-concept in low-vision children and their peers without visual problems.’ Self and Identity, 4(4), 305-309.

https://doi.org/10.1080/15298860500146051

Matheis, S., Kronborg, L., Schmitt, M., & Preckel, F. (2017). ‘Threat or challenge? Teacher beliefs about gifted students and their relationship to teacher motivation.’ Gifted and Talented International, 32(2), 134-160. https://doi.org/10.1080/15332276.2018.1537685

Pfeiffer, S., Shaunessy-Dedrick, E., & Foley-Nicpon, M. (2018). APA handbook of giftedness and talent. American Psychological Association.

Raabe, T., & Beelmann, A. (2011). ‘Development of ethnic, racial, and national prejudice in childhood and adolescence. A multinational meta-analysis of age differences.’ Child Development, 82(6), 1715–1737. https://doi.org/10.1111/j.1467-8624.2011.01668.x

Villatte, A., Courtinat-Camps, A., & de Léonardis, M. (2014, 2014/01/02). ‘Typology of Self-Concept of Adolescents in France: A Comparison of Gifted and Nongifted

French High School Students AU – Villatte, Aude.’ Roeper Review, 36(1), 30-42.

Worrell, F.C., Subotnik, R.F., Olszewski-Kubilius, P., & Dixson, D.D. (2019). ‘Gifted Students.’ Annual review of psychology, 70(1), 551-576.