Een AAN/UIT-factor wijst op gedrag dat de ene keer helemaal AAN staat en een andere keer – ineens – helemaal UIT. Of dat regelmatig UIT lijkt te staan en dan – ineens – vol AAN gaat. Neem bijvoorbeeld Miriam. Ze klaagt dat niemand op school met haar wil spelen. Vader en moeder gaan met de leerkracht praten en die geeft aan dat Miriam inderdaad regelmatig alleen op het schoolplein staat. Ze speelt niet mee met andere kinderen, het is alsof ze wacht tot er iemand naar haar toe komt. Maar laatst heeft moeder klasgenootje Kaja bij hen thuis uitgenodigd en leuk dat die twee speelden met elkaar! Miriam kan het dus wel.

door Gerarda van der Veen | artikel uit tijdschrift Gifted@248 Lente 2023

Bij een AAN/UIT-factor gaat het dus om gedrag waar een kind het ene moment helemaal mee in verbinding is en duidelijk kwaliteiten in laat zien. Maar een ander moment is het kind datzelfde gedrag helemaal kwijt en lijkt er eerder sprake van een achterstand.

Ik onderscheid tien AAN/UIT-factoren. Dit zijn ze in het kort:
Factor 1. Zelfvertrouwen
Factor 2. Emotionele zekerheid
Factor 3. Leren en weten
Factor 4. Verbinding
Factor 5. Wilskracht
Factor 6. Ontplooiing
Factor 7. Verantwoordelijkheid
Factor 8. Originaliteit
Factor 9. Gevoeligheid
Factor 10. Kracht en macht

Kenmerken
Elke AAN/UIT-factor is uniek vanwege de persoonlijkheid van het kind, de thuissituatie en de levensomstandigheden. Niettemin zijn er kenmerken die alle kinderen met een AAN/UIT-factor gemeenschappelijk hebben. Ik noem er kort een aantal:
[*] Soms laat een kind veel van het gedrag zien, soms juist weinig. Beter is om te zeggen: soms té veel en soms té weinig. Want als het gedrag AAN staat is het extreem aanwezig, en als het UIT staat is het compleet afwezig.
[*] Het gedrag is voor het kind niet stuurbaar, hij heeft er geen grip op. Als de knop op AAN staat kan hij hem niet uitzetten, en als de knop op UIT staat krijgt hij hem niet op aan.
[*] Als je je kind op het gedrag wijst, weet hij niet waar je het over hebt. Hij herkent het niet bij zichzelf.
[*] In het betreffende gedrag is het kind heel ‘eigen’, soms ook eigenzinnig. Hij doet dingen op zijn geheel eigen manier.
[*] Als het gedrag AAN is, is je kind in een flow. Hij voelt zich ontspannen en heeft plezier in wat hij doet. Is het echter UIT, dan is hij down. Hij oogt onzeker, voelt zich gespannen, nerveus of beklemd.
[*] Het kind laat een ‘teveel’ van het gedrag vaak zien op een ongeschikt moment, de timing is verkeerd.
[*] Ook ouders hebben geen grip op het gedrag. Het is (lijkt) niet of nauwelijks te corrigeren.
[*] Het kind met een AAN/UIT-factor roept op een of andere manier irritatie op bij anderen, bijvoorbeeld via kritiek of vervelende opmerkingen.

Stoornissen en persoonskenmerken
De aanduiding ‘AAN/UIT-factor’ is geen nieuw label of etiket. Het is vooral een begrip dat aangeeft dat er een specifieke begeleiding nodig is. AAN/UIT-factoren kunnen wel verbonden zijn met stoornissen (zoals ADHD en autisme) en met persoonskenmerken (zoals hoogbegaafdheid en hoogsensitiviteit). Het is niet zo dat iemand met een stoornis of persoonskenmerk altijd een AAN/UIT-factor heeft. Er is dus geen absoluut verband. Maar als een AAN/UIT-factor meespeelt, zien we duidelijk een ander beeld dan bij kinderen die geen AAN/UIT-factor hebben. Wat doet zich vooral voor?

Extremen in wel/niet zichtbaar zijn
Het kind met de AAN/UIT-factor heeft momenten dat de stoornis/het kenmerk erg zichtbaar is (op AAN) en momenten dat dit niet het geval is (op UIT). Bij hoogbegaafdheid komt het voor dat het kind thuis al kan lezen en schrijven, maar op school ziet de leerkracht een gemiddeld kind dat de letters nog niet kent. Of het kind geeft aan niet naar school te willen (onderpresteren), de ouders gaan op school vragen om verrijkingswerk maar komen er met de leerkracht niet uit, want die herkent het beeld dat de ouders schetsen totaal niet.

Moeilijk via een test aan te tonen
Het kind met de AAN/UIT-factor wordt getest om meer helderheid te krijgen, maar het beeld dat daaruit naar voren komt is onduidelijk. Daardoor is een uitkomst (een diagnose) moeilijk te geven. De gevolgen kunnen velerlei zijn: er wordt geen diagnose gesteld, er wordt een te zware of een verkeerde (blijkt later) diagnose gesteld, er moeten meer testen worden gedaan of verschillende behandelaars zijn het met elkaar oneens over de diagnose.
Ik heb bijvoorbeeld een keer meegemaakt dat een kind werd getest op hoogbegaafdheid en dat dit niet uit de resultaten naar voren kwam. Enige tijd later scoorde het kind in een nieuwe test een IQ van 145+. De test geeft dus niet (meteen) de duidelijkheid waarop gehoopt was of die verwacht mocht worden. En om het nog complexer te maken: ook tijdens het testen kan het gedrag wisselen van AAN naar UIT. Met gevolg dat het kind op het ene deel van de test hoger of juist lager scoort dan op het andere.

De AAN/UIT-factor en hoogbegaafdheid
Als een AAN/UIT-factor een rol speelt bij hoogbegaafdheid, loopt het op een of andere manier niet soepel. De begaafdheid wordt bijvoorbeeld op school niet gezien of niet erkend. Of het kind komt – ondanks de hoogbegaafdheid – niet of moeizaam tot prestaties. Hij presteert onder, wil niet meer naar school, loopt vast in het onderwijs, leert niet om te leren, enzovoort.
Welke AAN/UIT-factoren komen het meest voor bij hoogbegaafde kinderen? Dat zijn de factoren 3, 6 en 8.

Factor 3
Factor 3 gaat over Leren en weten. Heeft een hoogbegaafd kind deze factor, dan is hij vaak al op jonge leeftijd goed met taal en letters. Als er geen druk is, leert hij snel en gemakkelijk. Dit is het kind dat al kan lezen voordat hij naar groep 1 gaat en dat thuis voortdurend complexe ‘waarom’ vragen stelt omdat hij nieuwsgierig is en geïnteresseerd in feiten en details. Kinderen met deze factor kunnen op school soms heel goed meekomen, maar ze kunnen ook vastlopen door omstandigheden gerelateerd aan de leerkracht (het klikt niet; het kind weet het voortdurend beter dan de juf en dat geeft irritatie), aan testen (het kind presteert niet in toetsen, waardoor de school aan de begaafdheid twijfelt), aan lesstof of lesboeken (het kind leert anders, bijvoorbeeld associatief – met name als factor 3 gekoppeld is aan factor 9). Hoogbegaafde kinderen met factor 3 wisselen opvallend vaker van school dan de meeste andere kinderen. Het kan ook zijn dat er geen school te vinden is waar het kind met zijn begaafdheid tot zijn recht komt.

Factor 6
Als factor 6 (Ontplooiing) bij hoogbegaafdheid een rol speelt, dan zijn dit vooral de kinderen die om veel uitdaging vragen. Ze hoeven helemaal niet snel of gemakkelijk te kunnen leren, ze hebben vooral behoefte om iets te leren wat ze nog niet weten. Dat moet wel van binnenuit hun interesse hebben (intrinsieke motivatie), anders haken ze af. Vaak hebben ze een hekel aan oefenen en herhalen, omdat ze dan niets nieuws leren. Dat kan problemen geven op school wanneer de leerkracht ziet dat ze nog onvoldoende basiskennis hebben vanwege te weinig inoefening, maar al wel vérder willen, moeilijker willen. Ervaren deze kinderen enige tijd onvoldoende uitdaging op school, dan kan de factor op UIT gaan. Ze zetten zichzelf dan stil in hun ontwikkeling. In termen van hoogbegaafdheid is er dan sprake van onderpresteren; deze kinderen leggen zichzelf op dat ze niet (meer) mogen excelleren. Hun factor 6-kwaliteit – blijheid en optimisme – dooft uit, ze worden somber en negatief. Het kan een hele klus zijn om de factor bij deze kinderen weer op AAN te krijgen, met name omdat ze zelf geen grip hebben op het AAN/UIT-gedrag.

Factor 8
Wanneer factor 8 (Originaliteit) samengaat met hoogbegaafdheid, zijn dit de kinderen die antwoorden ‘gewoon weten’. Vooral wanneer er geen druk is en de factor op AAN staat, weten ze intuïtief de uitkomst van een vraagstuk. Is er wel druk, bijvoorbeeld omdat ze een antwoord in stapjes moeten beredeneren of berekenen, dan blokkeren ze. Ineens gaat de factor op UIT en moeten ze terugvallen op aangeleerde vaardigheden. Die zijn er vaak onvoldoende, omdat ze lesstof benaderen vanuit hun intuïtieve ‘weten’. Wanneer deze kinderen mogen toetreden tot een plusgroep of -klas voelen ze zich bevestigd in hun bijzonderheid. Ze bloeien er helemaal van op en doen daar niets liever dan ontdekken, ontwerpen en uitvinden. Voelen deze kinderen zich op school onvoldoende erkend in hun anders-zijn en hun bijzonder-zijn, bijvoorbeeld omdat ze niet van de leerlijn mogen afwijken met uitdagend werk of niet tot de plusgroep worden toegelaten, dan kunnen ze volledig vastlopen of zeer opstandig worden. De erkénning is bijna belangrijker voor ze dan het uitdagende werk zelf.

In de praktijk: Jack
De ouders van Jack geven aan dat hun zoon net vier jaar is en sinds kort naar de basisschool gaat. Dat verloopt niet zonder problemen: hij huilt veel op school, heeft moeite met verandering, is angstig en soms echt ontroostbaar. Zijn juf weet niet goed raad met hem, mede omdat hij niet aangeeft wat er aan de hand is. De ouders herkennen in Jack veel kenmerken van hoogsensitiviteit en zoeken contact met mij omdat ze willen weten of overprikkeling de oorzaak van zijn gedrag kan zijn.
Genoemde problematiek lijkt te wijzen op AAN/UIT-factor 2: weinig veiligheid ervaren, veel en intens huilen (vooral als moeder niet in de buurt is) en veel aandacht nodig hebben. Jack blijkt echter AAN/UIT-factor 3 te hebben, dus moet er iets achter het verdriet van Jack schuil gaan wat (nog) niet gezien wordt. De ouders leggen in een consult uit in welke situaties Jack angstig of verdrietig is: hij heeft vooral moeite met open situaties, zoals spelen in een van de hoeken of op het schoolplein. In de kring daarentegen gaat het best goed. Verder wordt er gesproken over hoe nieuwsgierig Jack is, waar hij thuis vooral mee speelt en hoe groot zijn woordenschat is.
Kinderen met AAN/UIT-factor 3 (Leren en weten) lopen qua cognitieve ontwikkeling vaak voor op hun leeftijdsgenoten. Thuis leren ze zichzelf heel gemakkelijk van alles aan, ook beginnend lezen en schrijven. Zodra ze naar de basisschool gaan zijn ze vol verwachting: nu gaat het échte leren beginnen! Maar wat een teleurstelling wanneer ze daar alleen maar ‘kinderachtige’ dingen mogen doen, zoals een kleurplaat kleuren of blokken op elkaar stapelen. Waarom is het de ouders en de juf niet opgevallen dat Jack nogal last heeft van een tekort aan uitdaging op school? Vanwege de AAN/UIT-factor. Jack voelt de teleurstelling en de frustratie niet bij zichzelf (kenmerk van een AAN/UIT-factor: zelf niet herkennen), zijn gevoelens blijven voor hem onbewust. Hij weet die slechts te uiten in huilbuien en heeft zelf dan eigenlijk ook geen idee waarom hij verdrietig is.

Kinderen als Jack, met AAN/UIT-factor 3 en een gevoelige aard, beginnen vaak in de eerste weken op school, als ze net vier jaar oud zijn, al met onderpresteren. De factor gaat op UIT, de leergierigheid verdwijnt achter angsten of probleemgedrag. Ouders en de leerkracht zien alleen de problematiek en herkennen de oorzaak erachter niet, wat op zich begrijpelijk is. Vaststellen of er sprake is van een AAN/UIT-factor gaat snel en gemakkelijk (ik doe dat via de geboortegegevens) en voorkomt dat Jack, jong als hij is, een heel testtraject in moet.
Nadat de ouders met de leerkracht hebben gepraat krijgt Jack uitdagend werk en bloeit hij onmiddellijk op. De huilbuien zijn niet meer nodig, aan de behoefte erachter is immers voldaan. De ouders zijn door mij op de hoogte gebracht van de wispelturigheid van een AAN/UIT-factor en zullen de ontwikkeling van hun zoon goed in de gaten houden. Belangrijk is dat er geen druk komt te staan op zijn leergierigheid en dat de ouders ieder schooljaar de nieuwe leerkracht op de hoogte brengen van het feit dat Jack weliswaar uitdagend werk nodig heeft maar er niet snel zelf om zal vragen. Door zijn leergierigheid te blijven voeden met uitdagend werk wordt voorkomen dat er een blokkade op zijn AAN/UIT-factor ontstaat en zal Jack bovendien zelf steeds meer zicht krijgen op zijn factor 3 en daarmee op zijn leerbehoeften.

Begeleiding
Als je bepaald gedrag bij jezelf niet opmerkt, maar er wel regelmatig door anderen negatief op wordt gewezen (‘Je denkt dat je heel wat bent zeker!’), doet dat iets met je zelfbeeld. Je wordt onzeker en schuw, of boos en opstandig. Het is daarom belangrijk dat ouders hun kind al vroeg bij een AAN/UIT-factor begeleiden, zodat gevoelens van schaamte, onzekerheid, machteloosheid, boosheid, traumatisering of dissociatie worden vermeden. In mijn nieuwe boek De AAN/UIT-factor bij kinderen ga ik uitvoerig op die begeleiding in.

Over de auteur
Gerarda van der Veen richtte in 2004 het Landelijk informatiepunt Hoog Sensitieve Kinderen op, kortweg LiHSK. Ze is auteur van verschillende boeken, zoals ‘Ineens geen kind meer’, ‘Wegwijs in hooggevoeligheid’ en ‘Het hoogstimulatieve kind’. Uit al haar boeken blijkt een fijngevoelige kijk op gedrag van kinderen. Met ‘De AAN/UIT-factor’ – waarin niet eerder beschreven gedrag een naam krijgt – maakt ze dat opnieuw waar.

Gifted@248 LENTE 2023

Uitverkocht

De AAN UIT factor bij kinderen